top of page

Sub: Preface Spirits of the Soil

Partners: Raquel van Haver, Martijn van Nieuwenhuyzen

Disciplines: Graphic Design

Year: 2018

Martijn van Nieuwenhuyzen
curator | Stedelijk Museum Amsterdam

"When I first saw Van Haver’s paintings I was overwhelmed with a sense of pride in the Bijlmer. Her narrative and figurative style deeply impressed me, as did her choice of subjects reflecting empathy for people in marginal communities—in the Bijlmer and beyond, in the urban ghettos of Africa, Latin America, and the Caribbean. It was right there and then, in Van Haver’s Bijlmer studio in 2016, that I was struck by the idea of inviting her for an exhibition at the Stedelijk Museum." 

In juli 2016 bezocht ik voor het eerst het atelier van Raquel van Haver in de plint van een klassieke hoogbouwflat in de Amsterdamse Bijlmermeer. Op het balkon boven de ingang van haar atelier hing een groepje mannen over de reling. Ze rookten, schreeuwden en gooiden iets naar beneden: het luidruchtige Bijlmer-decor waar sommige mensen een beetje van schrikken, maar dat op mij na zelf 28 jaar in de Bijlmer gewoond te hebben vertrouwd en bijna geruststellend overkwam. Van Havers atelier was klein en benauwd. Een boiler room volgestouwd met materialen en werken. De schilderijen leunden langs de wanden in rijen tegen elkaar, overal lagen tekeningen, verftubes, kwasten, jute, gipspasta, plastic tassen en kartonnen dozen. Je moest goed uitkijken hoe je door dit kleine labyrint bewoog, anders zat er gegarandeerd een verfklodder aan je kleren. Het was vermakelijk te zien hoe Van Haver, een imponerende verschijning, zelf soepel door de ruimte manoeuvreerde, schilderijen tegen elkaar aanzette, tekeningen tevoorschijn trok en deze op de grond toonde. Diverse van haar werken waren geënt op haar ervaringen in de Bijlmer. De in de jaren zestig aan de rand van Amsterdam gebouwde modernistische wijk, waar ze als zeventienjarige was komen wonen. Een stadsuitbreidingswijk die oorspronkelijk was bedoeld voor de witte midden- en arbeidersklasse, die er maar even aan zou ruiken om vervolgens naar Lelystad en Almere te vertrekken. De Bijlmer overlatend aan de migrantenstroom uit onder andere Suriname, de Nederlandse Antillen en Afrikaanse landen. En natuurlijk aan de ‘autochtone’ Bijlmer believers: de bewoners van het eerste uur die ondanks alles van de Bijlmer hielden en geen afscheid konden nemen van het functionalistische ideaal van licht, lucht en ruimte.

 

Ook ik, als student kunstgeschiedenis, verhuisde om die architecturale droom (en omdat daar wonen door de grote leegstand bijna gratis was) begin 1980 met mijn vriend naar de Bijlmer. Kort voordat de neerwaartse spiraal in dit stadsdeel ongeveer de bodem bereikte. De Bijlmer was een toevluchtsoord geworden voor mensen die elders niet terechtkonden of ongewenst waren. Zoals de aan heroïne verslaafde junks die het oude centrum van de stad verlieten toen de politie daar aan een grote schoonmaakactie was begonnen. Ze namen de metro naar de Bijlmer. Daar hingen ze rond in onze binnenstraten en trappenhuizen. Murat Isik schrijft in zijn in 2017 verschenen roman Wees onzichtbaar op evocatieve wijze over deze periode, die nagenoeg volledig overlapt met de tijd dat wij zelf in de Bijlmer woonden en deze wijk door dik en dun verdedigden tegenover onze kritische en smalende vriendenschaar. Wij hielden van deze bijzondere en problematische wijk met zijn 130 

nationaliteiten, uitgestrekt groen en levendige straatcultuur. Anno 2018 hebben de meeste Bijlmerflats plaatsgemaakt voor laagbouw en zijn de junks verdwenen, maar de Bijlmer heeft nog steeds rauwe randjes en is een van de meest multiculturele en bruisende wijken van Amsterdam.

​

De Bijlmertrots sprong mij tegemoet toen ik de schilderijen van Van Haver voor het eerst zag. Haar verhalende, figuratieve schilderstijl en de empathie die uit haar 

onderwerpskeuze spreekt voor mensen in marginale gemeenschappen, in de Bijlmer, maar ook in de achterbuurten van steden in Afrika, Latijns-Amerika en de Caraïben, maakten meteen grote indruk op mij. Het idee om Van Haver voor een tentoonstelling in het Stedelijk Museum 

uit te nodigen ontstond op dat moment, in haar atelier in de Bijlmer in 2016.

 

Nu, tweeënhalf jaar later, toont Van Haver een nieuw ensemble schilderijen in het Stedelijk onder de titel Spirits of the Soil. De serie vindt haar oorsprong in een reis die zij in 2017 maakte naar Lagos, Nigeria, op uitnodiging van de African Artists’ Foundation. Daar dompelde zij zich onder in de krottenwijken van de miljoenenstad met het doel verhalen en beelden te verzamelen. Van Haver sloot vriendschappen met de area boys in Lagos Island: losjes georganiseerde bendes van teenagers en straatkinderen. Zij maakte foto’s en schetsen van het leven in de sloppen. Hoe daar rondgehangen, gehosseld, gefeest, gegeten en gedronken wordt. Terug in Amsterdam vormden de foto’s en tekeningen de basis voor een nieuwe serie schilderijen waarin ervaringen uit Lagos, de Bijlmer en andere plaatsen in de wereld met elkaar vermengd raakten. De schilderijen kenmerken zich door een zeer specifiek gevoel voor vorm en een grote materiële complexiteit. Het zijn monumentale, collageachtige constructen, laag over laag op jute geschilderd met olieverf, spuitbus, kunststoffen, houtskool, teer, papier, as, zelfs mobiele telefoons en haar. Sommige delen van het beeldvlak zijn met gipspasta geboetseerd en groeien uit tot ware reliëfs, terwijl aangrenzende partijen zich onderscheiden door een tekenachtige schraalheid.

 

De tentoonstelling Spirits of the Soil is zo gestructureerd dat na een introducerende ruimte met fotocollages die Van Haver in 2017 tijdens LagosPhoto maakte, een reeks van vier kabinetten volgt met elk een groot nieuw schilderij. De tentoonstelling vindt haar apotheose in een grote zaal waarin het hoofdwerk We don’t sleep as we parade all through the Night... (2018) is ingebed in een ruimtelijke installatie. In het reusachtige schilderij van vier bij negen meter vloeien alle beelden uit de voorgaande kabinetten samen. Het is een figuurcompositie waarin een groep 

personen zich rond een tafel met drank en spijzen gegroepeerd heeft, enigszins gemodelleerd naar Da Vinci’s Het Laatste Avondmaal. Het centrale gezelschap rond de tafel waaiert uit naar flankerende scènes met – zoals Azu Nwagbogu het in zijn essay in deze publicatie noemt – ‘limende’ figuren, die eten, drinken, gokken en lol maken. De informele architectuur van de geschilderde krottenwijk zet zich in de zaal voort in een ruimtelijke installatie met houten schotten, trapjes en verhogingen.

 

Het is voor het Stedelijk Museum een voorrecht de nieuwe serie werken van Raquel van Haver te presenteren. Graag dank ik Raquel van Haver voor haar toewijding aan deze tentoonstelling. Haar leven speelde zich het afgelopen jaar met uitzondering van een korte reis naar Suriname volledig af in haar ateliers. Door lange dagen te maken, kon zij de nieuwe werken voor de tentoonstelling voltooien. Ik dank Azu Nwagbogu, executive director en chief curator van het Zeitz Museum of Contemporary Art Africa in Kaapstad, voor zijn essay in deze publicatie, waarin hij het werk en de werkwijze van Van Haver op treffende wijze in kaart brengt. Ik dank Jeffrey Croese en Sara Mattens van Vinger.nl voor het grafisch ontwerp van de publicatie. Dank aan Ammodo, Mondriaan Fonds, Amsterdams Fonds voor de Kunst en Stadsdeel Zuidoost, die hetzij door een individuele beurs aan de kunstenaar, hetzij door een bijdrage aan het museum deze tentoonstelling mede mogelijk hebben gemaakt. Ik dank het team van het Stedelijk Museum dat de tentoonstelling met energie en enthousiasme ondersteunde. Ik dank de medewerkers van CBK Zuidoost, met name directeur Annet Zondervan, met wie wij sinds begin 2000 de kunstenaars-residency BijlmAIR voeren. Zij nam mij voor het eerst mee naar het atelier van Raquel. Ook zijn wij de directie van Nationale Opera & Ballet dank verschuldigd voor het ter beschikking stellen van een atelier in het Decorgebouw in Amsterdam Zuidoost. 

It was in July, 2016 that I first visited Raquel van Haver’s studio on the ground floor of one of the high-rise apartment buildings that are emblematic of Amsterdam’s Bijlmermeer district, better known to locals as "the Bijlmer". Right above the entrance to her studio, a small group of men were leaning over the balcony railing, smoking, shouting, and messing about. Some people can be alarmed by the raucous atmosphere of the Bijlmer, but I had lived in the area for 28 years myself so to me it was familiar and even reassuring. Van Haver’s studio was a small, stuffy boiler room crammed with materials and art works. The paintings were leaning in rows against the walls and one another, and the place was strewn with drawings, paint tubes, brushes, burlap, plaster paste, plastic bags, and cardboard boxes. If you didn’t watch your step in this tiny labyrinth you were sure to leave with a souvenir paint blob stuck to your clothing. It was a pleasure to watch the charismatic Van Haver navigate her way around the studio, grouping paintings together, pulling out drawings and laying them out on the floor. Several of the works were inspired by her experiences in the Bijlmer. She was seventeen when she moved into this 1960s modernist suburban development. It was originally intended for white middle-class and working-class families, but the "Bijlmer dream" of a peaceful, well-organized, and spacious living environment soon became what many saw as a failed project when these families started moving out to the 

satellite newtowns of Lelystad and Almere. The people who came to take their place were mainly migrants from Suriname, the Dutch Antilles, and various African countries. But there were also a few remaining "Bijlmer believers", those members of the first wave who stayed on because they loved the Bijlmer despite its rough edges. They could not bring themselves to abandon the functionalist ideals of light, air, and spaciousness. 

 

This architectural dream (along with the low rents due to the massive number of vacant premises) was also behind my decision to move to the Bijlmer with my boyfriend when I was an art history student in the early 1980s—just before the neighborhood’s downward spiral hit rock bottom. The Bijlmer had become a refuge for people who could not—or were not allowed to—set up home elsewhere; people such as the heroin addicts who left Amsterdam’s historic center when the police embarked on a large-scale cleanup project. The junkies would take the subway to the Bijlmer and hang around in our corridors and stairwells. In his 2017 novel Wees onzichtbaar ("Be invisible") Murat Isik evocatively describes almost exactly the era that we spent living in the Bijlmer and passionately defending our neighborhood against the criticism and derision of our friends. We loved this unique and troublesome place, with its 130 nationalities, expansive green areas, and lively street culture. Now, in 2018, much of the honeycomb of high-rise blocks that defined the Bijlmer has been replaced by low-rise architecture—and the junkies have disappeared, too. But the Bijlmer still has a rawness about it and it remains one of the most multicultural and bustling districts of Amsterdam.

 

When I first saw Van Haver’s paintings I was overwhelmed with a sense of pride in the Bijlmer. Her narrative and figurative style deeply impressed me, as did her choice of subjects reflecting empathy for people in marginal communities—in the Bijlmer and beyond, in the urban ghettos of Africa, Latin America, and the Caribbean. It was right there and then, in Van Haver’s Bijlmer studio in 2016, that I was struck by the idea of inviting her for an exhibition at the Stedelijk Museum.

 

Now, two and a half years later, Van Haver is at the Stedelijk with a new series of paintings entitled Spirits of the Soil. Its origins can be traced to a journey she made to the 

Nigerian city of Lagos at the invitation of the African Artists’ Foundation. While she was there, Van Haver immersed herself in the city’s slum districts, collecting stories and images, and befriending the "area boys", the loosely organized gangs of teenagers and street children on Lagos Island. She photographed and sketched the shanty town life of local people hanging out, hustling, partying, eating, and drinking. On her return to Amsterdam,

these photographs and drawings formed the basis for a new series of paintings that blend experiences from 

Lagos, the Bijlmer, and other places around the world. 

The paintings testify to the artist’s highly specific sense of form and complex use of materials: they are monumental, collage-like constructs on burlap, with layer upon layer of oil, spray-paint, plastics, charcoal, tar, paper, ash, and even mobile phones and hair. And while in some parts plaster has been used to sculpt relief-like structures, adjacent parts are strikingly sparse and sketch-like. 

 

The exhibition itself, likewise titled Spirits of the Soil, starts in an introductory space containing photographic collages created by Van Haver in 2017 during LagosPhoto.

This is followed by a series of four rooms that each contain a single large, new painting. The exhibition culminates in the largest gallery, where the main piece, We don’t sleep as we parade all through the Night... (2018), is embedded in a spatial installation. This work merges the images from the previous galleries into a single gigantic painting 

measuring four by nine meters. The figural composition showing several individuals grouped around a table set with food and drink recalls Da Vinci’s The Last Supper. The central company around the table is flanked by scenes of—as Azu Nwagbogu phrases it in his essay for this publiction—"liming" figures shown eating, drinking, 

gambling, and generally having fun. The informal architecture of the slum depicted in the painting is continued across the gallery in a spatial installation comprising wooden partitions, steps, and elevations.

 

The Stedelijk Museum is privileged to present this new series of works by Raquel van Haver, and I first wish to express my gratitude for her dedication to this exhibition: with the exception of a brief visit to Suriname, she has spent the entire past year developing this new series in her studio and she would not have been able to complete it for this exhibition without putting in long workdays. 

I would also like to thank Azu Nwagbogu, executive director and chief curator of the Zeitz Museum of Contemporary Art Africa in Cape Town, for his essay in this publication in which he so eloquently encapsulates Van Haver’s work and methodology. I am most grateful to Jeffrey Croese and Sara Mattens of Vinger.nl for the graphic design of this publication, and to Ammodo, Mondriaan Fund, the AFK (Amsterdam Fund for the Arts), and Stadsdeel Zuidoost

(the municipal authority for the Southeast borough of Amsterdam) for helping to realize this exhibition though either individual grants to the artist or contributions to the museum. I am also indebted to the Stedelijk Museum team for their energy and enthusiasm in making the exhibition come about, and to the staff at CBK Zuidoost, particularly its director Annet Zondervan, with whom we have run the artist residency BijlmAIR since early 2000—it was Annet who first took me to Raquel’s studio. Thanks are also due to the management of the Dutch National Opera & Ballet for allowing the use of a studio at its stage-set storage facility in Amsterdam Zuidoost. 

IMG_4521.jpg
bottom of page